Als ik schrijf, schrijf ik het liefst over alledaagse en vooral persoonlijke zaken. Ik heb weinig fantasie, dus ben op schrijfgebied gewoonweg hierop aangewezen. Zo kwam ik op de basisschool al niet veel verder dan schrijven over mijn hobby’s of over mijn laatstgenoten vakantie. En toen ik op jonge leeftijd moeder werd, stuurde ik soms een column in naar ‘De Stentor’ over opvoedperikelen. Dat ze vervolgens geplaatst werden, vond ik een prettige waardering. Toen ik in de Volkskrant een artikel over ouderverstoting, een onderwerp dat me na aan het hart ligt, las, stuurde ik een ingezonden brief in (die ook nog eens die zaterdag erop geplaatst werd). Eigenlijk schreef ik dus alleen als een onderwerp me op dat moment boeide.
Het lag dan ook in lijn der verwachting dat ik op een
gegeven moment begon te schrijven toen het slecht met me ging. Na een jaar vol
schaamte en geheim te hebben gehouden dat ik depressieve gevoelens had (hoewel
ik toen enkel dacht aan een overspannenheid) en zelfs in beeld was bij de crisisdienst
(dat is best lastig als je dat geheim wil houden voor je eigen man) en een
opname in de ggz (ik vertelde de kinderen en familie dat ik in een hotel zat om
tot rust te komen), vond ik dat het tijd werd voor openheid.
En die openheid creëerde ik door een lezerscolumn in te
sturen naar stationskrant ‘Metro’. Ik schreef dat ik me kapot schaamde, dat ‘een
depressie voor losers was en niet voor 35-jarige bakfietsmoeders’. Vervolgens
was daar mijn inzicht ‘dat het iedereen kon overkomen’ en dat ‘psychische
ziektes net zo echt zijn als lichamelijke’. Het stukje werd geplaatst en
vervolgens werd het vaak gedeeld op sociale media. Ik kwam op Twitter terecht
en schreef vanaf dat moment daar van me af: over mijn gevecht met mezelf, maar
ook met mijn hulpverleners. Over mijn opnames, mijn niet meer willen leven,
over de liefde voor mijn man en kinderen. En dan het liefst nog met een grapje
erbij. Want ik houd van lachen en humor, blijkbaar ook op momenten dat ik dood
wilde. Een ongelukkige combinatie, ook of eigenlijk: júist voor de mensen om me
heen. Ik schreef in die jaren alles van me af, het volgersaantal groeide, maar de
privacy van mijn gezin of van hulpverleners hield ik altijd in het vizier. Alleen,
terugkijkend, schreef ik minstens de helft in dissociatieve toestand. En, weer terugkijkend,
waren niet alle grapjes geslaagd. Ook plaatste ik er hulpkreten en zat na zo’n
hulpkreet, dan ook nog gerust ’s avonds compleet verward en gedissocieerd bij
Een Vandaag te vertellen over ‘de crisis in de ggz’. Geen idee wat ik destijds
heb gezegd en nee, dat hoeft niemand nu voor me terug te zoeken: ik wíl het
niet weten. Ik schreef stukjes voor mezelf, voor tijdschriften, ik bundelde
mijn stukjes in twee boekjes. Ik schreef en schreef.
Ik zou hier nog veel meer over kunnen schrijven, over mijn
toestand van toen, over mijn schrijven van toen en/ of over de diepe hel waar
wij doorheen zijn gegaan, en dat ga ik waarschijnlijk nog wel doen, want er
valt veel te vertellen. En misschien is het ook wel interessant om te weten hoe
ik weer een beetje normaal ben ga doen, maar voor de komende weken staat er wat
luchtigers op mijn programma: ik wil een beetje lol in het schrijven krijgen.
Niet schrijven uit noodzaak, maar schrijven omdat het leuk is. Schrijven ter
vermaak van mezelf en hopelijk van een ander. Schrijven over kinderen, over
brood bakken, over de AH-bonusaanbiedingen, over mijn elektrische fiets.
Daarna komende verhalen over de afgelopen jaren wel. Met wat
humor wellicht, want nu ik niet meer dood wil, mag er best wat gelachen worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten