maandag 8 september 2025

persoonlijk

Als ik schrijf, schrijf ik het liefst over alledaagse en vooral persoonlijke zaken. Ik heb weinig fantasie, dus ben op schrijfgebied gewoonweg hierop aangewezen. Zo kwam ik op de basisschool al niet veel verder dan schrijven over mijn hobby’s of over mijn laatstgenoten vakantie. En toen ik op jonge leeftijd moeder werd, stuurde ik soms een column in naar ‘De Stentor’ over opvoedperikelen. Dat ze vervolgens geplaatst werden, vond ik een prettige waardering. Toen ik in de Volkskrant een artikel over ouderverstoting, een onderwerp dat me na aan het hart ligt, las, stuurde ik een ingezonden brief in (die ook nog eens die zaterdag erop geplaatst werd). Eigenlijk schreef ik dus alleen als een onderwerp me op dat moment boeide.

Het lag dan ook in lijn der verwachting dat ik op een gegeven moment begon te schrijven toen het slecht met me ging. Na een jaar vol schaamte en geheim te hebben gehouden dat ik depressieve gevoelens had (hoewel ik toen enkel dacht aan een overspannenheid) en zelfs in beeld was bij de crisisdienst (dat is best lastig als je dat geheim wil houden voor je eigen man) en een opname in de ggz (ik vertelde de kinderen en familie dat ik in een hotel zat om tot rust te komen), vond ik dat het tijd werd voor openheid.

En die openheid creëerde ik door een lezerscolumn in te sturen naar stationskrant ‘Metro’. Ik schreef dat ik me kapot schaamde, dat ‘een depressie voor losers was en niet voor 35-jarige bakfietsmoeders’. Vervolgens was daar mijn inzicht ‘dat het iedereen kon overkomen’ en dat ‘psychische ziektes net zo echt zijn als lichamelijke’. Het stukje werd geplaatst en vervolgens werd het vaak gedeeld op sociale media. Ik kwam op Twitter terecht en schreef vanaf dat moment daar van me af: over mijn gevecht met mezelf, maar ook met mijn hulpverleners. Over mijn opnames, mijn niet meer willen leven, over de liefde voor mijn man en kinderen. En dan het liefst nog met een grapje erbij. Want ik houd van lachen en humor, blijkbaar ook op momenten dat ik dood wilde. Een ongelukkige combinatie, ook of eigenlijk: júist voor de mensen om me heen. Ik schreef in die jaren alles van me af, het volgersaantal groeide, maar de privacy van mijn gezin of van hulpverleners hield ik altijd in het vizier. Alleen, terugkijkend, schreef ik minstens de helft in dissociatieve toestand. En, weer terugkijkend, waren niet alle grapjes geslaagd. Ook plaatste ik er hulpkreten en zat na zo’n hulpkreet, dan ook nog gerust ’s avonds compleet verward en gedissocieerd bij Een Vandaag te vertellen over ‘de crisis in de ggz’. Geen idee wat ik destijds heb gezegd en nee, dat hoeft niemand nu voor me terug te zoeken: ik wíl het niet weten. Ik schreef stukjes voor mezelf, voor tijdschriften, ik bundelde mijn stukjes in twee boekjes. Ik schreef en schreef.

Ik zou hier nog veel meer over kunnen schrijven, over mijn toestand van toen, over mijn schrijven van toen en/ of over de diepe hel waar wij doorheen zijn gegaan, en dat ga ik waarschijnlijk nog wel doen, want er valt veel te vertellen. En misschien is het ook wel interessant om te weten hoe ik weer een beetje normaal ben ga doen, maar voor de komende weken staat er wat luchtigers op mijn programma: ik wil een beetje lol in het schrijven krijgen. Niet schrijven uit noodzaak, maar schrijven omdat het leuk is. Schrijven ter vermaak van mezelf en hopelijk van een ander. Schrijven over kinderen, over brood bakken, over de AH-bonusaanbiedingen, over mijn elektrische fiets.

Daarna komende verhalen over de afgelopen jaren wel. Met wat humor wellicht, want nu ik niet meer dood wil, mag er best wat gelachen worden.

maandag 1 september 2025

De elektrische fiets

Als het vroeger kermis was en ik in de draaimolen ging, dan zocht ik niet naar een paard, een leeuw of een auto, maar naar een fiets, een racefiets wel te verstaan. Als driejarige met mijn handen onderin de beugels. Ik wist het toen al zeker: als ik groot zou zijn, zou ik een wielrenner worden.

De fiets, óók de racefiets, zou een rode draad in mijn leven worden. Alles doe ik op de fiets: de boodschappen, de stad in, even op bezoek bij iemand, naar het station om de trein te pakken. Een autorijbewijs is er nooit gekomen, net zo min als een brommer of scooter.

Maar ik fietste in het verleden ook wedstrijden op de wielrenfiets, ik fietste van Wijhe naar Zwolle voor school (en weer terug), ik fietste de nacht in toen ik als veertienjarige nergens terecht kon, ik fietste ook weg van alles toen het psychisch zeer slecht met me ging. Ik fietste de Alpe d’Huez op. Ik fietste als het moest, maar ook als het kon. Zonder kind, met kind, met twee kinderen, op een bakfiets, door de wind, regen en onweer en in de stralende zon En vaak nét wat harder dan andere mensen. Behalve tijdens wedstrijden: ik eindigde meestal in de achterhoede.

Mijn laatste rijwiel kocht ik een jaar of 13 geleden alweer. Het fietsen ging steeds wat moeizamer merkte ik de laatste tijd. Of het aan de fiets, mijn extra kilo’s of aan mijn conditie lag, of aan de combinatie van die drie, ik weet het niet, maar fietsen werd ‘een moetje’. Ik merkte dat ik steeds meer lopend ging doen, fietsen, dat waar ik altijd zo veel plezier aan had beleefd werd zwaar en mijn passie voor het fietsen verdween snel.

Maar toen leende ik de elektrische fiets van mijn schoonmoeder een keer: ik vloog over de weg én het kostte me niet eens de moeite die ik normaal wel moest doen. Ik genoot ervan. Fietsen op deze manier was veel leuker!. Ik schaamde me voor alle gedachtes die ik tot dan toe over bestuurders van deze rijwielen had gedacht: ze waren lui en geregeld vond ik zelfs iemand te dik voor een elektrische fiets: kijk eens naar míj dacht ik dan: ik fiets gewoon! Ja, het kost moeite, maar dit is tenminste gezond!’ Toch wist ik het zeker: er moest een elektrische fiets komen. Eentje voor mij.

Ik zou ervoor gaan sparen en dat deed ik dan ook. Maar dan moest er een uitgebreid 21-diner georganiseerd worden, dan stond er weer een extra vakantie op de planning en het dagelijkse leven werd ook maar duurder. Jaloers was ik dan ook een beetje toen mijn dochter haar auto verkocht en ‘zomaar’ een elektrische fiets aanschafte. Een nieuwe nog wel! Aan de andere kant: ik kon hem nu ook gaan lenen natuurlijk. En meteen vanaf het moment dat ik hem gebruikte was ik wederom verkocht: ik moest er één voor mezelf, dan zou ik meer erop uit gaan, fietsen naar andere steden, naar verder gelegen supermarkten. Ik zette hem standaard in de hoogste versnelling om óók eens dat auto-/scooter-/ niet-hoeven-werken-gevoel te hebben. ‘Zonde’ vond mijn man, dat van die hoogste stand, dan liep de batterij te snel leeg en dat kostte meer stroom. Ik voelde me meteen wat schuldig en als ik hem leende, deed ik hem in een lagere stand.

En toen, ineens, besloot de dochter toch weer een auto te kopen en had ze geld nodig: of ik haar fiets over wilde nemen?

Binnen no-time stond de fiets voor mijn huis en zoals verwacht reed ik meteen overal naartoe: Naar Gorssel voor museum MORE, naar Zutphen voor een stadsbezoek, naar Brummen voor de school van mijn dochter. Maar er diende zich een ongemak aan waar ik nog niet bij stil had gestaan: ik wilde tegen iedereen op een gewone fiets die ik inhaalde het liefst uitleggen dat ik dan wel op een elektrische fiets zat, maar dat ik al 42 jaar zonder ondersteuning had gefietst. En dat het gewoon nu een steuntje in de rug was. Dat ik geen rijbewijs had, niet eens voor een scooter. Dat ik ook best een moeilijke tijd had gehad en dat ik voor mijn gevoel nu eindelijk weer eens de wind mee had. Dat ik inderdaad te zwaar ben, maar nu wel verder fiets dan normaal, dus toch gezond bezig ben.

Maar ik doe het niet. Het zou ook best raar zijn, zo’n verhaal aan elke wildvreemde op een gewone fiets op te hangen. En mijn man kan mijn rug op met zijn kritiek over mijn volledige ondersteuning, mijn standje vier. Zelf rijdt hij het liefst overal 130, ook op plekken waar het niet eens mag. Dus inmiddels rijd ik overal naartoe. Met plezier. Met de maximale ondersteuning en zonder ook maar iemand sorry te zeggen. En met mijn dikke kont.