woensdag 5 januari 2022

Fietsen

 Mijn moeder en ik hadden ruzie. Mijn God geen idee meer waarover, maar ik vermoed dat ik de woorden van mijn vader tegen haar had gebruikt. Langs zijn huis was ik namelijk na schooltijd even gefietst. Dat deed ik wel vaker, het lag immers op de route. 

Elke keer als we ruzie hadden, gebruikte ik zijn woorden tegen haar, ik wist haar precies te raken. Ik was veertien en mijn leven stond compleet op zijn kop. De woorden die ik op haar afstootte, betroffen dan meestal ook iets in de trant van: ‘Het is jouw schuld dat jullie zijn gaan scheiden en je probeert papa helemaal kapot te maken met je advocaat!’ Of: ‘Vind je het gek dat *Joost en *Anouk je niet meer willen zien? Het komt allemaal door jou!!! Je moet blij zijn dat ík je nog wil zien! Anders ga ik daar wel wonen en dan heb je geen één kind meer!’

-Terwijl ik bij mijn vader maar alles aanhoorde en vaak weer als een mak lam vertrok, ging ik bij mijn moeder helemaal los.-

Dit keer was mijn moeder het meer dan zat en gaf ze aan dat ik dan maar bij mijn vader moest gaan wonen ‘als het daar allemaal zo goed was.’

Of het daar allemaal zo goed was, wist ik niet. Maar mijn zus en broertje mochten koeken pakken wanneer ze dat wilden en er stond altijd een spuitbus slagroom in de koelkast. Net als cola. En dat terwijl mijn moeder ons opvoedde met het idee dat één keer lekkers per dag voldoende was, we het altijd moesten vragen als we iets wilden en er alleen verse slagroom in huis was rondom verjaardagen en voor de trifle met Kerst. En cola? Dat was er alleen in het weekend. In dat opzicht was het bij mijn vader best goed, dacht ik

Nadat ik die ochtend al achttien kilometer naar school had gefietst vanuit Het Dorp waar ik woonde en ook weer terug had gefietst, moest ik nu weer terug naar De Stad. Vijftien kilometer. Mijn vaders huis was dichterbij dan mijn school.

Met mijn rugzak met schoolspullen van die dag nog op mijn rug fietste ik weer terug naar mijn oude huis. Ik legde de situatie in het kort uit: dat ik ruzie met mama had en of ik daar even kon logeren. ‘Nee’, was de reactie. Dat kon niet. Want ik wilde toch bij die hoer wonen? Dat was toch mijn keuze geweest? Nee, dan moest ik nu niet ineens van die keuze terugkomen.

Op mijn fiets vertrok ik. Geen idee waarheen ik moest. Geen smartphone in mijn bezit waarmee ik wat appjes kon versturen naar vriendinnen of naar de leraar die zo aardig was zijn telefoonnummer (van zijn vaste lijn natuurlijk) aan me te geven.

Ik fietste weer terug richting Het Dorp waar mijn moeder en ik woonden, maar ik fietste er voorbij. In de avond kwam ik aan in de volgende stad. Ik fietste langs een Mac Donalds en bestelde een Happy Meal. Maar toen moest ik weer gaan, want het stond best raar, vond ik, daar in een Mac Donalds aan de snelweg: een meisje van 14 alleen met haar rugzak. Omdat ik geen idee had wat te doen besloot ik verder te fietsen naar een stad die volgens de borden slechts 14 kilometer verderop lag. Maar eenmaal daar aangekomen wist ik wederom niet wat te doen. Na heel lang twijfelen, besloot ik de aardige leraar te bellen. Het zal een uurtje of negen, tien geweest zijn. Doodeng vond ik het toen ik zijn nummer draaide in de telefooncel; nadat ik er een kwartje in had gegooid. Wat zou hij voor me kunnen doen? Zou ik naar hem toe mogen fietsen? Zou hij me komen halen?

Zijn dochter nam op en ik vroeg of haar vader er was. Nee, hij was aan het sporten. Ik zal haar een ‘dankjewel’ gegeven hebben en hing op. Het was donker, maar ik stond in een verlichte telefooncel in een stad op de Veluwe. Ik zag de fietsborden die wezen naar de woonplaats van mijn opa en oma, maar wist dat ik daar niks te zoeken zou hebben: ze vonden altijd al dat mijn vader onder hún stand was getrouwd en hadden mijn moeder én mij inmiddels helemaal de rug toegekeerd.

Ik besloot weer te gaan fietsen en ik fietste dit keer de late avond en de nacht in. Ik had geen horloge en moest de tijd leren kennen door de kerken in de Veluwse dorpjes die ik doorfietste. Een gelukje! Er staan genoeg kerken op de Veluwe en ik was dus best goed op de hoogte op het gebied van tijd.

Terwijl ik op het fietspad langs de autoweg fietste vonden sommige vrachtwagenchauffeurs het nodig om naar me te toeteren. Verder waren de meeste stukken pikkedonker en ik werd verblind door tegemoetkomende auto’s en ik had het koud. En ik had dorst. Om de dorst tegen te gaan kocht ik bij een tankstation een flesje AA-drink. Ik was bang dat de verkoper er iets van zou vinden, maar er werd niets gevraagd en ik kon mijn fietstocht vervolgen.

Ik fietste maar weer door naar de stad waar mijn vader, broer en zus woonde. De stad waar mijn school stond. De stad waar ik alles had: mijn wielrenclub, mijn vrienden. De stad waar ik was opgegroeid. Maar nu voelde het onveilig. Het was inmiddels nacht en er was weinig te doen op straat en ik was zó moe en had het zó koud. Voor de verandering fietste ik maar weer door. Dit keer het centrum uit om naar een weiland te gaan waar ik laatst met wat kinderen uit de klas was geweest om te hangen tijdens een tussenuur. Na uren en uren fietsen viel ik in slaap aan de rand van het weiland. Bij het wakker worden wist ik de tijd wederom niet en ik fietste terug naar het centrum om op een kerkklok te kijken. Een tegenvaller. Het was nog maar twee uur en ik was dus een uur uit het centrum geweest en had dus misschien een half uur geslapen. Godverdomme. Ik zag een zwerver op een bankje slapen in het stadspark en besloot zijn voorbeeld te volgen. Doodsbang, ijskoud en vreselijk eenzaam.

Ook dat duurde kort en ik fietste naar de ochtend. Ik zag de stad ontwaken met krantenbezorgers en verpleegkundigen die van of naar het ziekenhuis reden. Ze kwamen allemaal uit een warm huis of ze gingen ernaartoe. En ik moest wachten tot mijn school openging.

Dat was rond half acht en ik haalde warme chocolademelk. En daarna nog één. 35 cent per stuk.

En toen kwam het onvermijdelijke: ik moest elk uur uit gaan leggen waarom ik niet de juiste boeken bij me had en vertelde toen de waarheid aan de leraar van het telefoonnummer.

Een paar uur later werd ik uit de klas gehaald en overgedragen aan iemand van het ‘IJG’. De Instelling voor Jeugd en Gezin. In een kamertje werd me verteld dat ik naar een crisispleeggezin zou gaan. Een woord, crisispleeggezin, dat ik tot dan toe nog niet kende.


4 opmerkingen:

  1. Sodemieters wat een verhaal weer zeg. Heartbreaking. Heb je gehuild, vraag ik me af? Of was het te koud daarvoor? Een heel grote lieve warme knuffel aan jou en je veertienjarige jou.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Wat heftig zeg.... dat je dit op deze manier hebt moeten mee maken. Toen mijn ouders uit elkaar gingen was er na de schrik vooral opluchting

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Is dit voor jouw gevoel hetzelfde als het gaan "zwerven" dat je nu nog weleens doet / deed in geval van crisis? Het deed me er aan denken....

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Heftig verhaal, aangrijpend geschreven, je neemt me mee de enge donkere, koude nacht in, ik zie je opkijken naar de vele kerkklokken voor de tijd en het zicht op de donkere bossen die er ook moet zijn geweest, hoe moest je je wel niet voelen, vooral achteraf ook, denk ik, op het moment zelf maar doorfietsen en misschien niet eens echt beseffen.

    BeantwoordenVerwijderen