maandag 21 februari 2022

Gedwongen

Ik had die ochtend bij mijn psycholoog gezeten en had maar weer herhaald hoe het ging: niet goed, ronduit slecht, ik wilde niet meer uit bed, de kinderen waren vast beter af zonder mij en ik wilde nóg meer dood dan anders.


Een heel klaaglijstje dus, maar ik ervoer het destijds écht zo zwaar en al is de diagnose ‘depressie´ inmiddels achter mijn naam weggehaald, ik was toen écht depressief. Ik kon niks, ik wilde niks. Ik lag in bed en ik sliep. Het leek er voor anderen misschien op dat ik niet eens probeerde beter te worden en misschien was dat ook wel zo: ik zag niet in dat het ooit nog anders zou kunnen worden. Het zou altijd zo blijven. En dat ik voorheen altijd vrolijk en blij was? Ik wist dat het zo was, maar kon het me niet meer voor de geest halen, dat gevoel. 

Ik lag die dag in bed. Mijn enige activiteit die dag was mijn bezoek aan de psycholoog geweest. Zij wist ook niet wat te doen, behalve de gebruikelijke tips van in beweging blijven, douchen en dat soort dingen. En dat maakte de situatie voor mij nog wanhopiger. Want die tips, daar kon ik niks mee. Ik was te moe om te douchen, laat staan om te wandelen, laat staan helemaal naar het spoor te   lopen. Slapen wilde ik en dan het liefst voor altijd. Je kan het echt wel een échte depressie noemen, denk ik nu regelmatig. 

De bel ging, zo hoorde ik vanuit mijn bed. Ik hoorde stemmen en gestommel. Mijn man kwam boven om te zeggen dat er bezoek voor me was. Er stonden beneden een verpleegkundige en een psychiater, zo begreep ik van hem. Wat een onzin! Of ik mee naar beneden wilde komen. Nee, dat wilde ik niet, maar iets zei me dat het maar beter was om dat wel te doen.

Eenmaal beneden begon mijn man iedereen van drinken te voorzien en ik kreeg op verzoek een glas cola voor me neergezet. Ze begonnen het gesprek, het was voor mijn gevoel vooral een gesprek over mij en niet met mij. Maar de strekking was dat de psycholoog haar zorgen had geuit. Ik zou wel erg suïcidaal zijn. Daarin had ze overigens volkomen gelijk. En ze wilden van mijn man weten of hij zich geen zorgen maakte. Hij vond toch ook wel dat ik een gevaar voor mezelf vormde en een opname zou me toch wel goed doen? Alles wat op ons afgevuurd werd, kwam van ‘mijn’ SPV’er: de sociaal psychiatrisch verpleegkundige die ik bij de crisisdienst toegewezen had gekregen. De psychiater zei weinig tot niks. Ik kende haar ook niet. Ineens voelde ik welke kant hij op wilde: hij wilde dat ik opgenomen werd en dan niet vrijwillig, maar gedwongen. Ik had daar wel wat over gelezen laatst, maar dat kon toch niet zomaar?

Hij bleef bij mijn man maar aandringen om uit te spreken dat hij bang was dat ik mezelf wat aan zou doen en toen voor mijn gevoel voor de zoveelste keer werd gevraagd of hij daar bang voor was, stamelde hij dat hij daar inderdaad wel wat angst voor had. 

‘Dan hebben we haar man én de psycholoog die zeggen dat ze een gevaar voor zichzelf vormt! Dan kunnen we over gaan tot een IBS.’ 

Omdat ik die bui inmiddels voelde hangen en daar zeer weinig zin in had, in zo’n ‘IBS’, riep ik snel dat ik mezelf zou laten opnemen, maar ineens was het daarvoor ‘te laat’ en er werd gerefereerd aan de week ervoor. Ook toen hadden ze me dringend geadviseerd om mezelf te laten opnemen en als ik het niet vrijwillig zou laten gebeuren, zou ik misschien gedwongen worden. Dat had ik toen best slim aangepakt ondanks mijn zware depressie: ik had me in de avond laten opnemen en in de ochtend mezelf laten ontslaan met de woorden dat ik er ‘toch vrijwillig zat?’. Dat was gelukt en dat wilde hij blijkbaar deze keer niet laten gebeuren.

Ik merkte twijfel bij de psychiater en ik begon te pleiten voor een vrijwillige opname. Ik deed daarbij de belofte dat ik niet zou vragen om vrijlating. Het hielp niet. De psychiater ging bellen en ik hoorde woorden als ‘burgemeester’ ‘gedwongen’ en ‘ambulance’. Vooral bij het woord ambulance sloeg alles alarm: mijn man kon me wel brengen. Er kwam géén, maar dan ook echt geen ambulance hier de straat in, waar ik vervolgens lopend in zou verdwijnen. Ik pleitte inmiddels niet meer voor een vrijwillige opname, maar wel om een vrijwillige gang naar het psychiatrisch ziekenhuis. Het idee van de ambulance in de straat, maakte me wanhopiger dan ik me zelden eerder had gevoeld. Het ging er niet in, de ambulance zou komen.

Nu begon ik vluchtwegen te bekijken: door de achtertuin: weinig kans: ze zouden eerder aan de voorkant staan, dan ik daar met mijn fiets zou aankomen. Toch besloot ik het erop te gokken. Het had geen zin, ik werd erop gewezen dat ze me lichamelijk mochten tegenhouden nu er een gedwongen opname uitgesproken was. Een In Bewaring Stelling. Ik werd lichamelijk tegengehouden. Ik rende naar boven: liever uit het zolderraam springen dan mee met een ambulance, terwijl ik net daarvoor nog rustig aan de cola zat. Maar ook daar werd ik tegen gehouden en eerlijk: ik durfde ook niet te springen. Mij werd tussen het vechten om vrijheid door gevraagd of ik mee zou werken. Daar kon ik wel helder over zijn: ik zou absoluut niet meewerken natuurlijk! Ik was niet gek! Ik lag in bed en ik dronk zittend aan tafel gewoon een glas cola! Dan hoef ik niet opgesloten te worden in een gekkenhuis! Ondertussen hoorde ik dat iemand vroeg om politie op dit adres. De paniek werd groter. Maakte ik me enkele seconden geleden nog druk om een ambulance in de straat en de mogelijke toeschouwers: nu kwam er ook nog politie bij en leek me alleen een ambulance zo gek nog niet. Ik begon te schreeuwen dat ze me moesten laten gaan.

.........

vrijdag 11 februari 2022

Meisje

Meisje,


18, dan mag ik je nog een meisje noemen, toch?

Je had het moeilijk. Dat wist ik. Dat wist mijn dochter. Ik wist het trouwens van mijn dochter.

Je logeerde hier een paar jaar geleden nog. De laatste tijd spraken jullie niet meer af. Nog af en toe contact via social media.

Mijn dochter vindt nog steeds selfies van jullie. Ze is dan in tranen. Ze stuurde je ouders een kaart met hoeveel plezier ze met je had en hoe erg ze het wel niet vindt. En dat vindt ze.

Net, het is een paar weken geleden nu, was ze weer in tranen. Om jou. Om jouw verdriet. Om jouw eenzaamheid. Tijdens een feestje, haar feestje, kwam jij weer even voorbij. Niet gek: het is nog geen maand geleden.

Je zal het nooit meer moeilijk hebben. Maar ik weiger te zeggen dat ik hoop dat je je rust hebt gevonden.

Want dit had niet zo mogen lopen.

Maar toch. Het is zo. En als het dan toch zo is, dan hoop ik dat je je rust hebt gevonden.

We denken aan je.
We denken aan je ouders.

We zullen er voor onze dochter zijn.

Je was nog maar 18.

Dag meisje.