dinsdag 20 december 2022

terugkijken

Het tijdstip is toevallig: ik bedoel met ‘terugkijken’ namelijk niet dat ik hier nu ga terugblikken op 2022. Iets wat je misschien zou verwachten bij een post op 20 december. Even dan: 2022 bracht me weinig bijzonders. Het was redelijk stabiel en eerlijk gezegd ook wel een beetje saai. Niet dat ik een jaar met veel dieptepunten minder saai en dus beter vind, absoluut niet. Maar het jaar was echt wat saai. Mijn dagen leken en lijken te veel op elkaar. Ik probeer de woonkamer netjes te houden, wandel dagelijks met de hond, vang het jongste kind op als ze uit school komt en kook bijna elke avond een maaltijd. Tussendoor maak ik een beetje schoon, met nadruk op een beetje. Ik was een stuk fanatieker met schoonmaken in het verleden, nu doe ik het hoognodige. Ik heb er gewoon geen zin in, stom he? En ik probeer dagelijks te schrijven aan een nieuw boek, maar soepel gaat het niet. Soms zit ik er lekker in, maar veel vaker vraag ik me af of ik niet te veel uitweid, of juist te weinig vertel. Dan bedenk ik weer: ‘dit zou er ook in moeten!’ Om vervolgens te denken: ‘laat maar’. Nee, het loopt niet echt lekker.

Het klinkt nu wel heel saai allemaal. Ik doe ook nog wel echt andere dingen: zo lees ik op vrijdagochtend bijvoorbeeld alvast wat de nieuwe bonusaanbiedingen zijn de week erop en loop ik hard op woensdagochtend. Daarnaast spreek ik ook nog geregeld met mensen af en doe ik leuke dingen met mijn gezin, maar mijn voornemen is wel om in 2023 weer iets meer op te pakken.

Maar terugkijken, daar begon ik mee en dat is ook de titel van dit verhaal/ blog/ stukje. Ik kijk geregeld terug op de afgelopen jaren. Soms sta ik er bewust stil bij, maar vaak gaat het onbewust en zit ik er ineens helemaal in. De afgelopen drie jaar is er niet heel erg veel gebeurd, al waren er terugvallen en -valletjes, maar de jaren ervoor is zó ongelooflijk veel gebeurd dat ik het bijna niet kan geloven. Opnames, waarvan drie gedwongen, verward gedrag, zelfmoordpogingen, onderzoeken, behandelingen, twee geschreven bundeltjes over dat wat ik hiervoor bespreek, de weg kwijt zijn, mensen, naasten, die ik door o.a. het voorafgaande verloor, mijn getwitter en wat daaruit voort is gekomen. Alles bij elkaar is het veel. Ik kan me het ook gewoon niet voorstellen dat het allemaal is gebeurd, maar het ís wel gebeurd en dat moet ik waarschijnlijk ‘een plekje geven’ of ‘verwerken’, maar ik heb geen idee hoe. Ergens hoop ik dat het enigszins gebeurt als ik erover schrijf, maar merk dat ik niet alles durf te schrijven: sommige dingen zijn te schaamtevol en ik kan en wíl me soms niet herinneren wat er gebeurd is.

Wat ik ook niet begrijp: waarom kan ik nu wel redelijk ‘normaal doen’, maar lukte me dat een paar jaar geleden helemaal niet? Waarom raakte ik zo van slag van bepaalde gebeurtenissen waar anderen met vergelijkbare ervaringen in therapie gingen en er zonder al te veel kleerscheuren uit kwamen? Waarom waren er bij mij ambulances, zoektochten, politie en ziekenhuisopnames nodig?

Ik kan er niet bij en kan er niet over uit en blijf hangen in mijn ongeloof, terwijl als een professional mij uitlegt waarom het gebeurd kan zijn, ik het best logisch vind klinken. Maar ’s avonds, voordat ik in slaap val, veroordeel ik mezelf, baal ik van mezelf en voel ik spijt richting mijn gezin.

Nee, dat terugkijken lukt me nog niet met compassie en mildheid, zoals dat wordt genoemd in therapie. Maar misschien komt dat nog. Bijvoorbeeld als ik mijn verhaal uiteindelijk teruglees.

Maar ik verwacht van niet.


dinsdag 15 november 2022

verantwoording

‘Maar wat moet ik nu op Twitter zetten?’ ‘Ja, wat je zelf wilt, natuurlijk’ ‘Of gewoon niets, wat gaat Twitter dat nu aan?’ ‘En dan krijg je weer appjes van vriendinnen en familie of het wel met je gaat… ‘

Dit was gewoon een gesprek in mijn hoofd. Ik heb het met niemand gevoerd. Als ik dat wel met iemand had gedaan, had diegene me aangekeken en gezegd: ‘Ja, eh, niks?? Dat gaat toch niemand wat aan??’

Maar zo werkt het blijkbaar niet bij me. Het is geen verantwoording afleggen. Het is ook geen medelijden scoren. Maar na al die openheid van de afgelopen jaren, is het ook zo stom om nu niets meer te delen. Dat is het denk ik. Dan neigt het tóch een beetje op verantwoording afleggen. Nou ja. Bij deze.


Ik ben even niet thuis. Ik heb ervoor gekozen om er op tijd bij te zijn. Waarbij weet ik niet precies, maar laat ik het houden op ‘erger voorkomen’. Vorig jaar november belandde ik in een ernstige crisis. Deze november wil ik dat niet laten gebeuren. Naar aanleiding van vorig jaar maakten mijn hulpverlener en ik een plan van aanpak, om het niet meer zover te laten komen. En dat plan heb ik er dit keer bijgepakt én opgevolgd.

Ik zit op een kilometer of 25 van huis en beeldbel elke dag met de jongste en app met de oudsten. Even ben ik vrij van het uitlaten van de hond, van het huishouden, van het zorgen. De tijd die ik daarmee vandaag bespaard heb, heb ik besteed aan in bed liggen. Het is vast even niet anders. Moe ben ik. En wat somberder dan anders ben ik ook. En het idee is dat ik met ‘even eruit’ de sleur doorbreek en erger voorkom. Ik moet niet denken aan erger. Dat ken ik namelijk en is een hel. 

Vandaag was dus een dag van in bed liggen, maar ook van douchen en actualiteitenprogramma’s kijken. Morgen wil ik wat gaan ondernemen. Even ergens door een stad lopen en ergens wat eten en wat laatste cadeautjes voor Sinterklaas kopen. Ik moet in beweging blijven, anders beland ik alleen maar in bed.

Over een weekje ben ik weer thuis. Opgeladen en vrolijker, is het idee.

Goed idee wel.


maandag 17 oktober 2022

Hoe het gaat

 Al een tijdje wil ik een blogje schrijven over hoe het nu gaat. Voor de geïnteresseerden. Afgelopen week was het dan zover: ik schreef een a-4tje met tekst. Ik begon ermee met wat ik zeg tegen vage bekenden, vervolgens wat ik zeg tegen naaste buren en minder vage kennissen en daarna schreef ik wat ik antwoordde op de hoe-gaat-het-vraag van naasten/ goede vrienden.

Het was een duidelijk stuk.

Vervolgens maakte ik een sprong naar Twitter: over wat ik wel tweette en wat niet. Over volgers die al van alles van me weten en over mensen die me volgen om mijn huis-tuin-en-keuken-tweets en niet op de hoogte zijn van mijn turbulente jaren.  En daar liep ik vast.

Ik wilde een middenweg zoeken, uitleg geven over waarom ik iets wel of juist niet postte. Waarom ik niet vertel welke medicatie ik slik of waar ik therapie heb. Dat ik wel voor openheid ben, maar ook niet té open wil zijn. Dat ik met zoveel volgers, waaronder ook wel een aantal knappe, vrijgezelle piloten uit de VS, wat voorzichtiger ben geworden. Dat ik mezelf momenteel wel wat oppervlakkig vind op Twitter, maar dat ik me ook kwetsbaar voel. Als ik iets politieks tweet: gezeur. Als ik een grapje post: gedoe. Ik merk dat ik niet zit te wachten op tips, specifieke vragen en commentaar als ik wat deel over waarmee ik nu bezig ben, dus me op persoonlijk vlak wat stilhoud. Ergens vind ik dat wel jammer. En misschien, ik ga waarschijnlijk ergens nieuwe therapie volgen, dat ik toch wel weer wat meer over mezelf ga schrijven. Omdat mijn leven echt niet alleen bestaat uit online winkelen bij de HEMA en grappige uitspraken van huisgenoten. Echt niet. Dus binnenkort waarschijnlijk weer wat meer.

En voor nu: hoe het gaat? Ik weet het niet zo goed eerlijk gezegd. De angst dat het mis kan gaan, zoals het eerder mis is gegaan, is groot en erg aanwezig. En ik voel weinig lijkt wel, waardoor het lastig aan te geven is of ik me wel oké voel, of juist niet, omdat ik me best wel ‘afgestompt’ voel. En het weer of eigenlijk: het seizoen, ondanks het ‘lekker binnen zitten met dekentjes en kaarsen en thee’ (zoals ik overal lees), helpt volgens mij eerder tegen dan mee.

Dus laat ik het houden bij: ‘mwah, het gaat.’


vrijdag 26 augustus 2022

Hond

De onrust was een stabiele factor binnen ons gezin. Er waren zelden dagen dat alles een beetje normaal verliep. Mijn vader stortte zich steeds meer op vrouwen en liet ons maar aanrommelen. Toch liet hij mijn moeder niet met rust. Al was het alleen maar door nog steeds zo negatief over haar te praten waardoor ons contact nog steeds gedwarsboomd werd. En altijd was hij op zoek naar iets nieuws. Het nieuwe huis was er, maar nu moest er weer een motor of een stacaravan komen. We trokken ons weinig van al zijn plannen aan en leefden ons leven.


Tom zat inmiddels bij mij op school. Hij deed de mavo, ondanks dat hij zowat de hoogste cito-score had behaald in groep 8. Hoe jong ook, ook hij trok zijn eigen plan. Ik had weinig zicht op hoe het met hem ging en was er ook niet echt mee bezig. Ik was te druk om mijn eigen hoofd boven water te houden. Dat hij het moeilijk had met de plotselinge dood van een buurvrouw een tijdje geleden was wel logisch. Hij ging regelmatig naar haar toe als hij uit school kwam en dat was weggevallen. Ondanks dat we met zijn allen, mijn moeder was natuurlijk niet uitgenodigd, naar de uitvaart waren geweest van de nog maar 32-jarige lieve buurvrouw, spraken we er niet meer over. Dat hij zijn moeder niet mocht bezoeken zal ook niet hebben bijgedragen aan zijn welzijn. Laat staan alle leugens die hij steeds over haar moest aanhoren. Hij geloofde inmiddels echt dat onze moeder hém in de steek had gelaten en met dat gegeven moest hij het maar zien te doen.


Om de leegte wat op te vullen kreeg mijn broertje een hond van mijn vader: een labrador pup. Hij moest blijkbaar goedmaken wat mijn vader niet kon: warmte en gezelligheid in het huis brengen. Het was alleen jammer dat ik doodsbang voor honden was en dit niet even was overlegd. Van het één op het andere moment hadden we hem dan ook. Een bench, voerbakken, voer, een riem en een hond. Vanuit het niets. Maar een paar weken erna hadden we net zo makkelijk géén hond meer. ´Veel te veel werk´ volgens mijn vader. En: ´een hond is niets voor ons´. 


Mijn broertje moest ineens, naast zijn al bestaande verdriet en leegte, zonder aankondiging zijn nieuwe vriendje, de hond, missen. Het huis was leeg geweest die dag toen hij thuiskwam en het werd ook niet duidelijk waar hij nu was. De reden dat een hond niets voor ons was, daar moest hij het maar zien te doen.


Voor een jongen van dertien die het al moest zien te redden met zo weinig veiligheid en geborgenheid was dit blijkbaar de druppel. ´s Avonds, toen ik thuiskwam nadat ik bij een vriend was geweest, kreeg ik dan ook te horen dat Tom was opgenomen in het ziekenhuis, omdat hij alle paracetamol had geslikt die hij in huis had gevonden. Dertien jaar en hij volgde het voorbeeld van zijn vader. Alleen hij was in het ziekenhuis opgenomen. Ik was in shock. Hij was verdomme dertien! En zijn hond was afgepakt. Hoewel ik best opgelucht was geweest over de plotselinge twist in het niet meer hebben van het dier, kon ik me niet voorstellen dat mijn vader hem zoiets zou aandoen. Maar hij had het wel gedaan. 


Vanaf dat moment wist ik één ding zeker: Tom mocht absoluut niet meer terug naar mijn vader. Met die overtuiging ging ik aan de slag. Ik belde het ziekenhuis en liet me doorverwijzen totdat ik de afdeling te pakken had waar mijn broertje opgenomen lag. Ik liet me terugbellen door zijn behandelaar met de aantekening dat het zeer dringend was dat ik teruggebeld zou worden, als zijn zestienjarige zus. 


Ik werd vrij snel gebeld door de psycholoog die betrokken was bij Tom en dankbaar dat ik alleen thuis was, deed ik het verhaal. Ik vertelde van de hond, van de buurvrouw, maar vooral over het weghouden van mijn broertje bij zijn moeder. Dat hij zelf zou zeggen dat hij haar niet meer hoefde te zien, maar dat dat puur was ingegeven door onze vader, die alleen maar leugens over haar vertelde en hem zelf liet afbellen voor de bezoekregeling en meer van wat er allemaal wel niet gebeurd was de afgelopen tijd. Dat mijn vader hem ook vertelde dat ze Tom verlaten had en hem niet meer wilde zien. Terwijl daar niks van waar was. Ik smeekte hem of hij mijn broertje niet meer terug naar huis kon sturen. Dat hij écht, maar dan ook écht, niet meer terug mocht naar mijn vader. 


Dat werd moeilijk, aldus de psycholoog. Ze hadden net besloten dat hij nog één of twee nachten in het ziekenhuis zou blijven. Maar hij zou kijken wat hij met deze informatie kon.


Die avond hoorde ik mijn vader mopperen. Tom zou vandaag of morgen naar huis komen en nu had het ziekenhuis ineens gebeld dat het wel wat langer kon gaan duren. Belachelijk! In stilte dankte ik de psycholoog dat hij naar me geluisterd had. 


Ik had het onvermijdelijke weten te rekken. Later die week belde ik nog eens met de psycholoog en smeekte hem weer om Tom niet naar huis terug te laten keren. Dit werd lastig gaf hij aan, hij moest het ook doen met de informatie die mijn broertje hem gaf, waarschijnlijk zei hij niets slechts over zijn vader, en kon hem ook niet zomaar langer in het ziekenhuis houden. Ik had mijn best gedaan.


Het mopperen van mijn vader duurde overigens niet lang, want hij had vanuit het niets een nieuwe vriendin met wie hij die week vaak en luidruchtig de liefde bedreef. Alsof mijn broertje niet in het ziekenhuis lag. 


Na een week kwam Tom thuis. 


En we deden allemaal alsof er nooit iets gebeurd was.


maandag 30 mei 2022

2015: eerste opname

(Onderstaand een stukje uit mijn nieuw te verschijnen boek: Het ging thuis niet meer en de crisisdienst had een opname voorgesteld. Nadat ik woest weggelopen was uit dat gesprek daalden de woorden, de voordelen en de noodzaak later die week wat in en besloten mijn man en ik dat 'we' het gingen doen: ik zou me laten opnemen voor mijn depressie.)


Thuis werd het steeds duidelijker voor Bart en mij dat er een opname aan zat te komen en we hakten de knoop door. Ik zag het inmiddels als een plek om tot rust te komen. Ik had een depressie en ik werd thuis niet beter. Hopelijk daar wel. Ik zou terechtkomen op de open afdeling voor volwassenen. Ik stelde echter één voorwaarde: Bart zou, net als ik, tegen onze kinderen én onze naasten zeggen dat ik tijdelijk in een hotel zat. Niemand, maar dan ook niemand mocht weten dat ik, dé vrolijke moeder, zus, dochter, vriendin en buurvrouw daar in dat vreselijk gebouw zou zitten en daar zou overnachten zelfs. De schaamte was intens. Bart ging akkoord en leek het ook wel een goed idee te vinden zelfs. Hij verzekerde me dat het goed zou komen thuis. Hij zou mijn moeder en zijn moeder vragen af en toe bij te springen terwijl ik in ‘het hotel’ zou zitten, we lachten er wat besmuikt over, die dagen, over ‘het hotel’. Dit was ons geheim. 

Het leek op deze manier een makkelijke keuze, maar zo moeilijk was het om er daadwerkelijk te arriveren. Bij aankomst kreeg ik een een ‘EVV’er’ toegewezen, een eerste verantwoordelijk verpleegkundige en een sleutel, tegen betaling van een borg van 10 Euro. En bij die sleutel hoorde een kamer. Een kamer voorzien van een douche, een wc, een bureautje en een stoel en een bed met een gele deken erop. Bart vertrok en ik begon vrijwel direct op het bed te huilen. Iets wat ik nauwelijks deed, huilen, maar nu wel. Hoe kon het zó uit de hand zijn gelopen dat ik, nu net een jaar na de dood van mijn broer óók opgenomen zat binnen de psychiatrie? Ik zat nu tussen de gekken. En die gekken zouden denken dat ik óók gek was. En hoe werkte het hier? Ik durfde sowieso niet van mijn kamer af te komen. Wie zou ik tegenkomen? Wat zou ik moeten zeggen?

Toen ik uiteindelijk mijn kamer uitkwam om wat te vragen aan de verpleegkundige die me had opgevangen, zag ik bij mijn deur een naamplaatje: Marijke Groot.

Dit was niet de bedoeling. Stel dat er iemand werkte of rondliep en mij zou kennen! Ik had nu écht een doel om mijn kamer helemaal te verlaten: Dat kaartje moest weg. Of alleen mijn voornaam, of alleen mijn achternaam, maar liever niks. Ik was totaal in paniek.

Waren ze helemaal gek geworden. 


dinsdag 15 maart 2022

gedwongen deel 2

Deel 1 lees je hier:  

http://marijkegroot.blogspot.com/2022/02/gedwongen.html


Deel 2

Op een gegeven moment was er tussen de strijd door een moment om naar buiten te kijken: geen ambulance, wel agenten, lopend in mijn straat en aan allebei de kanten van de straat een politiebusje: de politie had de straat geblokkeerd voor een overspannen, depressieve moeder van 35 jaar oud. Voor mij. Ik begon me over te geven. Beneden zocht ik nog naar het geschrokken gezicht van mijn immer rustige, begripvolle man. En ineens zag ik het: het potje pillen met de medicatie van mijn dochter voor haar ADHD: geen idee wat ze slikte, maar áls ze me dan toch met een ambulance wilden vervoeren, dan ook maar met een reden. Ik kieperde in een paar seconden het potje naar binnen en begon als een gek pillen en cola (die ik voor de gelegenheid in mijn hand had genomen) te slikken. Ze waren er blijkbaar niet op bedacht, maar toch wist de verpleegkundige een aantal pillen hard uit mijn mond te slaan (oja! Lichamelijk geweld mócht nu!)

Ik werd overgedragen aan het ambulancepersoneel en onder het toezicht van man, psychiater, verpleegkundige, politieagenten en ongeveer de hele buurt, liep ik naar de ambulance.

Hij reed weg en de ambulancemedewerkster begon heel vriendelijk tegen me te praten: of ik misschien kinderen had? Ik zei haar dat ik even geen zin in een praatje had. Vooral niet over mijn kinderen die ik nu dus even niet kon zien.

In stilte reden we door de stad.


Ik werd niet naar het psychiatrisch ziekenhuis gebracht, maar naar het algemeen ziekenhuis, aangezien ik een aantal, geen idee hoeveel, pillen had geslikt. Er werd gezegd dat ze mijn maag gingen leegpompen, maar ik weigerde. Ik wilde niet opgenomen in een psychiatrische ‘kliniek’ zoals dat zo mooi heet, maar ik wilde ook niet dat er een maag werd leeggepompt. Toen kreeg ik de kans om een zwart goedje te drinken, maar van alleen ernaar kijken, ging ik al bijna over mijn nek en ik weigerde dus wederom. Hier zaten ze niet op te wachten: of ik begreep dat dit betekende dat ik een ademhalingsstilstand kon krijgen door deze medicatie en aan de beademing zou moeten? Het interesseerde me niet. Nou, eigenlijk interesseerde het me wél: ik hoopte op een ademhalingsstilstand en dan hoefden ze me vervolgens ook niet aan te sluiten op apparatuur. Ik wilde écht niet een gesloten opname, het idee maakte me nog misselijker dan ik op dat moment al was van de pillen. 

Ik werd naar de IC gereden. Daar kreeg ik de beschikking over een tv. De dag erna zouden de landelijke Tweede Kamerverkiezingen zijn en ik keek naar wat actualiteitenprogramma’s. Slapen lukte me niet: ik stond voor mijn gevoel strak van de medicatie en mijn hoofdpijn werd met de minuut ernstiger. Op een gegeven moment kon ik niet meer naar de televisie kijken en dacht ik gek te worden van de hoofdpijn.

De dag erna was ik nog veel beroerder, de misselijkheid was heftiger en ik spuugde continu. Misschien als reactie op de pillen, misschien als reactie op de hoofdpijn die ik zelf tijdens een migraineaanval nog niet zo heftig had meegemaakt. Uiteindelijk kwam alles, linksom of rechtsom van de pillen die ik, zo nam ik me voor, nooit van mijn leven meer zou slikken. 

Later hoorde ik dat er die hele nacht een bewaker voor mijn kamer op de IC had gezeten. Wat ik dan weer erg zonde van zijn tijd en het geld vond aangezien ik alleen stil kon liggen en kon kotsen.

Alle resultaten, scores, uitslagen waren blijkbaar goed, want ik mocht opgehaald worden om naar het psychiatrische ziekenhuis gebracht te worden. Normaalgesproken was dat een ritje van een paar gangen door, want het algemeen ziekenhuis en het psychiatrische deel waren met elkaar verbonden, maar in verband met de verbouwing van de High Intensive Care, ook wel de HIC genoemd, moest ik naar een iets verder gelegen aftands gebouw vervoerd worden. Dit moest per ambulance. Dit keer verzette ik me niet: als er íemand in een ambulance hoorde, was ik het wel. Ware het niet dat ik dan wel naar een verkeerde afdeling zou worden gebracht, aangezien ik door het lichamelijke ziekzijn van dit moment absoluut geen ruimte had voor psychische problematiek.

De ambulancebroeders kwamen met een brancard en er werd door een verpleegkundige op me gewezen. Ze keken even en degene die duidelijk de leiding én een verrot karakter had, zei het één en ander: ‘Waar zijn de papieren dat ze een IBS heeft?’ ‘Ik ga daarmee (wijzend op mij) níet rijden als ik die papieren niet mee heb, stel je voor dat er een ongeluk gebeurt.’ ‘Ze is nog hartstikke ziek, ik wil mijn schone ambulance niet ondergekotst hebben, kan er even iemand iets tegen de misselijkheid geven? Want dát (wederom wijzend op mij) wil ik niet in mijn ambulance. 

En toen: ‘Dan zoek je maar een arts die haar iets kan geven!’

Ik werd al gek bij de gedachte dat ik zo vanuit het bed op een brancard moest. Gelukkig was er geen arts (op de intensive care!) te vinden en kon ik nog een paar minuten met mijn ogen dicht stil in bed liggen. 


--> deel drie volgt



maandag 14 maart 2022

Over het boek

Terwijl ik mijn dagelijkse rondje met de hond er weer op heb zitten (elke ochtend minstens een uur), heb gestofzuigd (moest echt), heb gedweild (moest nog meer echt dan het stofzuigen), alle to-do-lijstjes heb gemaakt voor vandaag, dinsdag en woensdag, een ‘eetlijst’ heb gemaakt voor deze week, is het toch echt tijd om te gaan schrijven aan mijn derde boek. Al het uitstelgedrag heb ik er nu wel opzitten en het is al 11.30 uur. Eigenlijk had ik mijn dagelijkse schrijven er al op moeten hebben zitten. Maar niet dus.

En om het dan nóg iets meer uit te stellen, ga ik even reflecteren over het werken aan mijn boek én de geïnteresseerden (ik hoop onder andere jij, nu je dit leest) iets meer vertellen over (het werken aan) mijn boek.

Ik probeer elke werkdag te gaan zitten en te schrijven. Inmiddels maak ik zelfs op zondag een planning: hoeveel woorden ik wil schrijven, welke onderwerpen ik wil gaan behandelen, of er een nieuwe persoon geïntroduceerd wordt, of dat er over iemand wat meer verteld moet worden. Het klinkt makkelijker dan het is: vooral de onderwerpen bedenken (nou ja, bedenken: vooral bedenken wat ik wel of juist níet ga schrijven, ik bedoel niet: ‘verzinnen’) kost me moeite: bijna alles wat ik momenteel beschrijf gaat over vervelende gebeurtenissen. Namelijk de gebeurtenissen uit mijn puberteit: veel en pijnlijk, zoals over de vechtscheiding van mijn ouders en over de gang naar verschillende pleeggezinnen.

Daarnaast schrijf ik over de gebeurtenissen van de afgelopen jaren (sinds 2014). Dus over een broer die doodgaat,  een vermissing, een gesloten opname, over het zo verward zijn en zo suïcidaal zijn dat het allemaal toch wel erg gevaarlijk en naar wordt. Die hoofdstukken wissel ik af met het ‘nu’. Dat horen luchtige hoofdstukken te worden, maar nu mijn hulpverlening op korte termijn stopt en ik me afvraag of ik alleen door moet gaan en ‘het’ gewoon zelf ga doen of toch voor een specialistische behandeling ga, zijn die hoofdstukken om te schrijven soms toch wat minder luchtig dan ik zou willen.

Kortom: het schrijven maakt best veel los. Ik zit misschien over een uurtje als vijftienjarige middenin een pleeggezin aan de andere kant van het land of ik lig in het ziekenhuis op de I.C. na een vermissing. 

Misschien moet er boven ook wel gestofzuigd worden en gedweild. En de badkamer: dat is ook al even geleden. Maar nu eerst nog maar even een kopje koffie. Of juist eerst dit (of is het ‘deze’?) blog plaatsen. 

Misschien moet ik vandaag maar weer eens een dagje niet schrijven. Morgen kan ik trouwens ook wel schrijven. Of anders overmorgen.


maandag 21 februari 2022

Gedwongen

Ik had die ochtend bij mijn psycholoog gezeten en had maar weer herhaald hoe het ging: niet goed, ronduit slecht, ik wilde niet meer uit bed, de kinderen waren vast beter af zonder mij en ik wilde nóg meer dood dan anders.


Een heel klaaglijstje dus, maar ik ervoer het destijds écht zo zwaar en al is de diagnose ‘depressie´ inmiddels achter mijn naam weggehaald, ik was toen écht depressief. Ik kon niks, ik wilde niks. Ik lag in bed en ik sliep. Het leek er voor anderen misschien op dat ik niet eens probeerde beter te worden en misschien was dat ook wel zo: ik zag niet in dat het ooit nog anders zou kunnen worden. Het zou altijd zo blijven. En dat ik voorheen altijd vrolijk en blij was? Ik wist dat het zo was, maar kon het me niet meer voor de geest halen, dat gevoel. 

Ik lag die dag in bed. Mijn enige activiteit die dag was mijn bezoek aan de psycholoog geweest. Zij wist ook niet wat te doen, behalve de gebruikelijke tips van in beweging blijven, douchen en dat soort dingen. En dat maakte de situatie voor mij nog wanhopiger. Want die tips, daar kon ik niks mee. Ik was te moe om te douchen, laat staan om te wandelen, laat staan helemaal naar het spoor te   lopen. Slapen wilde ik en dan het liefst voor altijd. Je kan het echt wel een échte depressie noemen, denk ik nu regelmatig. 

De bel ging, zo hoorde ik vanuit mijn bed. Ik hoorde stemmen en gestommel. Mijn man kwam boven om te zeggen dat er bezoek voor me was. Er stonden beneden een verpleegkundige en een psychiater, zo begreep ik van hem. Wat een onzin! Of ik mee naar beneden wilde komen. Nee, dat wilde ik niet, maar iets zei me dat het maar beter was om dat wel te doen.

Eenmaal beneden begon mijn man iedereen van drinken te voorzien en ik kreeg op verzoek een glas cola voor me neergezet. Ze begonnen het gesprek, het was voor mijn gevoel vooral een gesprek over mij en niet met mij. Maar de strekking was dat de psycholoog haar zorgen had geuit. Ik zou wel erg suïcidaal zijn. Daarin had ze overigens volkomen gelijk. En ze wilden van mijn man weten of hij zich geen zorgen maakte. Hij vond toch ook wel dat ik een gevaar voor mezelf vormde en een opname zou me toch wel goed doen? Alles wat op ons afgevuurd werd, kwam van ‘mijn’ SPV’er: de sociaal psychiatrisch verpleegkundige die ik bij de crisisdienst toegewezen had gekregen. De psychiater zei weinig tot niks. Ik kende haar ook niet. Ineens voelde ik welke kant hij op wilde: hij wilde dat ik opgenomen werd en dan niet vrijwillig, maar gedwongen. Ik had daar wel wat over gelezen laatst, maar dat kon toch niet zomaar?

Hij bleef bij mijn man maar aandringen om uit te spreken dat hij bang was dat ik mezelf wat aan zou doen en toen voor mijn gevoel voor de zoveelste keer werd gevraagd of hij daar bang voor was, stamelde hij dat hij daar inderdaad wel wat angst voor had. 

‘Dan hebben we haar man én de psycholoog die zeggen dat ze een gevaar voor zichzelf vormt! Dan kunnen we over gaan tot een IBS.’ 

Omdat ik die bui inmiddels voelde hangen en daar zeer weinig zin in had, in zo’n ‘IBS’, riep ik snel dat ik mezelf zou laten opnemen, maar ineens was het daarvoor ‘te laat’ en er werd gerefereerd aan de week ervoor. Ook toen hadden ze me dringend geadviseerd om mezelf te laten opnemen en als ik het niet vrijwillig zou laten gebeuren, zou ik misschien gedwongen worden. Dat had ik toen best slim aangepakt ondanks mijn zware depressie: ik had me in de avond laten opnemen en in de ochtend mezelf laten ontslaan met de woorden dat ik er ‘toch vrijwillig zat?’. Dat was gelukt en dat wilde hij blijkbaar deze keer niet laten gebeuren.

Ik merkte twijfel bij de psychiater en ik begon te pleiten voor een vrijwillige opname. Ik deed daarbij de belofte dat ik niet zou vragen om vrijlating. Het hielp niet. De psychiater ging bellen en ik hoorde woorden als ‘burgemeester’ ‘gedwongen’ en ‘ambulance’. Vooral bij het woord ambulance sloeg alles alarm: mijn man kon me wel brengen. Er kwam géén, maar dan ook echt geen ambulance hier de straat in, waar ik vervolgens lopend in zou verdwijnen. Ik pleitte inmiddels niet meer voor een vrijwillige opname, maar wel om een vrijwillige gang naar het psychiatrisch ziekenhuis. Het idee van de ambulance in de straat, maakte me wanhopiger dan ik me zelden eerder had gevoeld. Het ging er niet in, de ambulance zou komen.

Nu begon ik vluchtwegen te bekijken: door de achtertuin: weinig kans: ze zouden eerder aan de voorkant staan, dan ik daar met mijn fiets zou aankomen. Toch besloot ik het erop te gokken. Het had geen zin, ik werd erop gewezen dat ze me lichamelijk mochten tegenhouden nu er een gedwongen opname uitgesproken was. Een In Bewaring Stelling. Ik werd lichamelijk tegengehouden. Ik rende naar boven: liever uit het zolderraam springen dan mee met een ambulance, terwijl ik net daarvoor nog rustig aan de cola zat. Maar ook daar werd ik tegen gehouden en eerlijk: ik durfde ook niet te springen. Mij werd tussen het vechten om vrijheid door gevraagd of ik mee zou werken. Daar kon ik wel helder over zijn: ik zou absoluut niet meewerken natuurlijk! Ik was niet gek! Ik lag in bed en ik dronk zittend aan tafel gewoon een glas cola! Dan hoef ik niet opgesloten te worden in een gekkenhuis! Ondertussen hoorde ik dat iemand vroeg om politie op dit adres. De paniek werd groter. Maakte ik me enkele seconden geleden nog druk om een ambulance in de straat en de mogelijke toeschouwers: nu kwam er ook nog politie bij en leek me alleen een ambulance zo gek nog niet. Ik begon te schreeuwen dat ze me moesten laten gaan.

.........

vrijdag 11 februari 2022

Meisje

Meisje,


18, dan mag ik je nog een meisje noemen, toch?

Je had het moeilijk. Dat wist ik. Dat wist mijn dochter. Ik wist het trouwens van mijn dochter.

Je logeerde hier een paar jaar geleden nog. De laatste tijd spraken jullie niet meer af. Nog af en toe contact via social media.

Mijn dochter vindt nog steeds selfies van jullie. Ze is dan in tranen. Ze stuurde je ouders een kaart met hoeveel plezier ze met je had en hoe erg ze het wel niet vindt. En dat vindt ze.

Net, het is een paar weken geleden nu, was ze weer in tranen. Om jou. Om jouw verdriet. Om jouw eenzaamheid. Tijdens een feestje, haar feestje, kwam jij weer even voorbij. Niet gek: het is nog geen maand geleden.

Je zal het nooit meer moeilijk hebben. Maar ik weiger te zeggen dat ik hoop dat je je rust hebt gevonden.

Want dit had niet zo mogen lopen.

Maar toch. Het is zo. En als het dan toch zo is, dan hoop ik dat je je rust hebt gevonden.

We denken aan je.
We denken aan je ouders.

We zullen er voor onze dochter zijn.

Je was nog maar 18.

Dag meisje.

 

dinsdag 11 januari 2022

Vakantie

Er was altijd iets. Er waren geen rustige weken.

Mijn vaders uitspraak richting mijn moeder aan het begin van de scheiding: ‘Ik maak je helemaal kapot’, leefde hij trouw na. Óf er was iets met de bezoekregeling (de bezoekregeling was opgelegd door de rechter, maar mijn vader hanteerde hierin zijn eigen regels en ook zijn eigen tijden.) óf er werd steeds door hem langs ons huis gereden, iets wat heel onveilig aanvoelde. 

Inmiddels was ik vijftien. Ik had een vreselijk jaar gehad met rechtszaken, eenzaamheid, ruzies, pleeggezinnen en meer van dat soort ongezellige dingen achter de rug. Ik woonde inmiddels weer bij mijn moeder en de zomervakantie stond voor de deur.

Ik mocht mee met mijn vader, broertje en zus. We zouden gaan kamperen in Luxemburg. Ik moest zelf zorgen voor een slaapzak, matje en tentje, want, zoals ik elke visite aan mijn vader meermaals moest horen: ‘Ik had voor haar gekozen, dus dan betaalde zij maar.’

Mijn moeder had met me gewinkeld en ik werd met de kampeerspullen afgezet bij mijn vader op de vooravond van de kampeervakantie. Zij zou zelf met haar vriend weggaan, precies gelijk aan mijn vakantie. Ze hadden een overtocht geboekt naar Engeland en ze hadden daar een soort van rondreis gepland. Mijn moeder vroeg me om mijn vader niet op de hoogte te brengen van haar plannen. Hij hoorde me namelijk elke keer uit en hij deed ook daadwerkelijk iets met de informatie die ik hem dan gaf: hij was inmiddels hard op weg naar een straatverbod. Ze was daarnaast inmiddels al in het bezit van een geheim telefoonnummer.

Bij mijn vader thuis voelde ik dat ouderwetse gevoel van het op vakantie gaan weer even. We zouden vroeg weggaan met gesmeerde bolletjes, pakjes drinken en alles wat erbij hoorde. En verder: de camping zag er echt heel leuk uit. Ik zou eindelijk weer eens wat tijd met mijn zus en broertje doorbrengen, want dat was toch echt wel heel erg lang geleden. 

In plaats van voorpret te hebben, werden de gesprekken alleen maar richting het onderwerp ‘haar’  geduwd. ‘Haar’ was mijn moeder. Inmiddels geen ‘mama’ meer genoemd, maar meestal weggezet als ‘die hoer’. Ze was zeker wel blij dat ze mij even kwijt was? Want als het aan haar had gelegen had ze het liefst geen één kind meer om zich heen gehad, gezien het gemak waarmee ze de andere twee aan de kant had gezet?

Ik probeerde mijn zus en broertje weer ervan te overtuigen dat mama ze zo miste, maar dat kwam niet aan. Er werd meteen geschermd met ‘brieven van advocaten’ en andere informatie die mijn vader blijkbaar bezat. Ze wisten niet wat ik dat jaar had gezien: een huilende moeder die haar kinderen niet meer zag en tegelijkertijd werd gestalkt door haar ex-man.

Ik werd inmiddels onderworpen aan iets wat op een officieel verhoor leek. Wat ging mijn moeder doen? Had ze plannen? Ze ging zeker lekker zonder mij weg met die viezerik? En hij zat maar met de kinderen, maar dat deed hij uit liefde! Hij hoefde niet zonder de kinderen weg, want hij deed alles voor ons, álles voor de kinderen. En al onze vrienden en buren? Wist ik wel hoe geweldig ze het vonden dat hij tenminste niet weg was gelopen van ons en dat hij als alleenstaande vader gewoon ging kamperen met ons? 

Nee. Dat wist ik niet. Ik vroeg me tegelijkertijd af of ze wisten dat hij ons stalkte. Dat hij mijn broer en zus alleen maar leugens vertelde. Dat hij mijn moeder belde nét voor de bezoekregeling en vertelde dat mijn broertje ziek was en dus niet kon komen. En dat hij mijn broertje vervolgens vertelde dat zij 'weer eens' had afgebeld. Of de vrienden en buren wisten dat hij me uitschold als niemand in de buurt was. Of ze wisten dat hij alles bij elkaar loog. Wisten ze dat?

Maar dat zei ik niet en onder druk vertelde ik dat onze moeder net als wij, de dag erna op vakantie ging. Inderdaad met haar vriend. Maar dat dat toch prima kon?

Er zat niet veel tijd tussen die uitgesproken zinnen en het pakken van mijn spullen door hem. Hij bracht mijn tentje, slaapzak en matje naar de auto en zei me dat ik plaats moest nemen in de auto. Niemand zei meer iets.

Voor haar huis gooide hij mijn spullen uit de auto en met woorden in de trant van: ‘ik met kinderen op vakantie, dan zij óók met kinderen op vakantie’, reed hij weer weg.

Rond een uur of tien die avond belde ik aan bij mijn moeder en zei ik dat ik niet meer mee mocht. Ze liet mij, de nieuwe tent, de nieuwe slaapzak en mijn nieuwe matje binnen.

De dag erna bracht mijn moeder me bij een oom en tante. Ik zou daar blijven en in de tussentijd zou mijn moeder een bootovertocht naar Engeland regelen, zodat ik na een week kon aanhaken bij haar en haar vriend.

En toen weer, wéér zat ík alleen. Mijn moeder zat met haar vriend in Engeland. Mijn vader, broertje en zus zaten op de camping in Luxemburg die ik van de plaatjes kende. 

En ik zat onder de rook van de hoogovens bij een lieve oom en tante die hun dagelijkse bezigheden hadden.

Ik had niks en voelde me eenzamer dan ooit. 


woensdag 5 januari 2022

Fietsen

 Mijn moeder en ik hadden ruzie. Mijn God geen idee meer waarover, maar ik vermoed dat ik de woorden van mijn vader tegen haar had gebruikt. Langs zijn huis was ik namelijk na schooltijd even gefietst. Dat deed ik wel vaker, het lag immers op de route. 

Elke keer als we ruzie hadden, gebruikte ik zijn woorden tegen haar, ik wist haar precies te raken. Ik was veertien en mijn leven stond compleet op zijn kop. De woorden die ik op haar afstootte, betroffen dan meestal ook iets in de trant van: ‘Het is jouw schuld dat jullie zijn gaan scheiden en je probeert papa helemaal kapot te maken met je advocaat!’ Of: ‘Vind je het gek dat *Joost en *Anouk je niet meer willen zien? Het komt allemaal door jou!!! Je moet blij zijn dat ík je nog wil zien! Anders ga ik daar wel wonen en dan heb je geen één kind meer!’

-Terwijl ik bij mijn vader maar alles aanhoorde en vaak weer als een mak lam vertrok, ging ik bij mijn moeder helemaal los.-

Dit keer was mijn moeder het meer dan zat en gaf ze aan dat ik dan maar bij mijn vader moest gaan wonen ‘als het daar allemaal zo goed was.’

Of het daar allemaal zo goed was, wist ik niet. Maar mijn zus en broertje mochten koeken pakken wanneer ze dat wilden en er stond altijd een spuitbus slagroom in de koelkast. Net als cola. En dat terwijl mijn moeder ons opvoedde met het idee dat één keer lekkers per dag voldoende was, we het altijd moesten vragen als we iets wilden en er alleen verse slagroom in huis was rondom verjaardagen en voor de trifle met Kerst. En cola? Dat was er alleen in het weekend. In dat opzicht was het bij mijn vader best goed, dacht ik

Nadat ik die ochtend al achttien kilometer naar school had gefietst vanuit Het Dorp waar ik woonde en ook weer terug had gefietst, moest ik nu weer terug naar De Stad. Vijftien kilometer. Mijn vaders huis was dichterbij dan mijn school.

Met mijn rugzak met schoolspullen van die dag nog op mijn rug fietste ik weer terug naar mijn oude huis. Ik legde de situatie in het kort uit: dat ik ruzie met mama had en of ik daar even kon logeren. ‘Nee’, was de reactie. Dat kon niet. Want ik wilde toch bij die hoer wonen? Dat was toch mijn keuze geweest? Nee, dan moest ik nu niet ineens van die keuze terugkomen.

Op mijn fiets vertrok ik. Geen idee waarheen ik moest. Geen smartphone in mijn bezit waarmee ik wat appjes kon versturen naar vriendinnen of naar de leraar die zo aardig was zijn telefoonnummer (van zijn vaste lijn natuurlijk) aan me te geven.

Ik fietste weer terug richting Het Dorp waar mijn moeder en ik woonden, maar ik fietste er voorbij. In de avond kwam ik aan in de volgende stad. Ik fietste langs een Mac Donalds en bestelde een Happy Meal. Maar toen moest ik weer gaan, want het stond best raar, vond ik, daar in een Mac Donalds aan de snelweg: een meisje van 14 alleen met haar rugzak. Omdat ik geen idee had wat te doen besloot ik verder te fietsen naar een stad die volgens de borden slechts 14 kilometer verderop lag. Maar eenmaal daar aangekomen wist ik wederom niet wat te doen. Na heel lang twijfelen, besloot ik de aardige leraar te bellen. Het zal een uurtje of negen, tien geweest zijn. Doodeng vond ik het toen ik zijn nummer draaide in de telefooncel; nadat ik er een kwartje in had gegooid. Wat zou hij voor me kunnen doen? Zou ik naar hem toe mogen fietsen? Zou hij me komen halen?

Zijn dochter nam op en ik vroeg of haar vader er was. Nee, hij was aan het sporten. Ik zal haar een ‘dankjewel’ gegeven hebben en hing op. Het was donker, maar ik stond in een verlichte telefooncel in een stad op de Veluwe. Ik zag de fietsborden die wezen naar de woonplaats van mijn opa en oma, maar wist dat ik daar niks te zoeken zou hebben: ze vonden altijd al dat mijn vader onder hún stand was getrouwd en hadden mijn moeder én mij inmiddels helemaal de rug toegekeerd.

Ik besloot weer te gaan fietsen en ik fietste dit keer de late avond en de nacht in. Ik had geen horloge en moest de tijd leren kennen door de kerken in de Veluwse dorpjes die ik doorfietste. Een gelukje! Er staan genoeg kerken op de Veluwe en ik was dus best goed op de hoogte op het gebied van tijd.

Terwijl ik op het fietspad langs de autoweg fietste vonden sommige vrachtwagenchauffeurs het nodig om naar me te toeteren. Verder waren de meeste stukken pikkedonker en ik werd verblind door tegemoetkomende auto’s en ik had het koud. En ik had dorst. Om de dorst tegen te gaan kocht ik bij een tankstation een flesje AA-drink. Ik was bang dat de verkoper er iets van zou vinden, maar er werd niets gevraagd en ik kon mijn fietstocht vervolgen.

Ik fietste maar weer door naar de stad waar mijn vader, broer en zus woonde. De stad waar mijn school stond. De stad waar ik alles had: mijn wielrenclub, mijn vrienden. De stad waar ik was opgegroeid. Maar nu voelde het onveilig. Het was inmiddels nacht en er was weinig te doen op straat en ik was zó moe en had het zó koud. Voor de verandering fietste ik maar weer door. Dit keer het centrum uit om naar een weiland te gaan waar ik laatst met wat kinderen uit de klas was geweest om te hangen tijdens een tussenuur. Na uren en uren fietsen viel ik in slaap aan de rand van het weiland. Bij het wakker worden wist ik de tijd wederom niet en ik fietste terug naar het centrum om op een kerkklok te kijken. Een tegenvaller. Het was nog maar twee uur en ik was dus een uur uit het centrum geweest en had dus misschien een half uur geslapen. Godverdomme. Ik zag een zwerver op een bankje slapen in het stadspark en besloot zijn voorbeeld te volgen. Doodsbang, ijskoud en vreselijk eenzaam.

Ook dat duurde kort en ik fietste naar de ochtend. Ik zag de stad ontwaken met krantenbezorgers en verpleegkundigen die van of naar het ziekenhuis reden. Ze kwamen allemaal uit een warm huis of ze gingen ernaartoe. En ik moest wachten tot mijn school openging.

Dat was rond half acht en ik haalde warme chocolademelk. En daarna nog één. 35 cent per stuk.

En toen kwam het onvermijdelijke: ik moest elk uur uit gaan leggen waarom ik niet de juiste boeken bij me had en vertelde toen de waarheid aan de leraar van het telefoonnummer.

Een paar uur later werd ik uit de klas gehaald en overgedragen aan iemand van het ‘IJG’. De Instelling voor Jeugd en Gezin. In een kamertje werd me verteld dat ik naar een crisispleeggezin zou gaan. Een woord, crisispleeggezin, dat ik tot dan toe nog niet kende.