dinsdag 11 januari 2022

Vakantie

Er was altijd iets. Er waren geen rustige weken.

Mijn vaders uitspraak richting mijn moeder aan het begin van de scheiding: ‘Ik maak je helemaal kapot’, leefde hij trouw na. Óf er was iets met de bezoekregeling (de bezoekregeling was opgelegd door de rechter, maar mijn vader hanteerde hierin zijn eigen regels en ook zijn eigen tijden.) óf er werd steeds door hem langs ons huis gereden, iets wat heel onveilig aanvoelde. 

Inmiddels was ik vijftien. Ik had een vreselijk jaar gehad met rechtszaken, eenzaamheid, ruzies, pleeggezinnen en meer van dat soort ongezellige dingen achter de rug. Ik woonde inmiddels weer bij mijn moeder en de zomervakantie stond voor de deur.

Ik mocht mee met mijn vader, broertje en zus. We zouden gaan kamperen in Luxemburg. Ik moest zelf zorgen voor een slaapzak, matje en tentje, want, zoals ik elke visite aan mijn vader meermaals moest horen: ‘Ik had voor haar gekozen, dus dan betaalde zij maar.’

Mijn moeder had met me gewinkeld en ik werd met de kampeerspullen afgezet bij mijn vader op de vooravond van de kampeervakantie. Zij zou zelf met haar vriend weggaan, precies gelijk aan mijn vakantie. Ze hadden een overtocht geboekt naar Engeland en ze hadden daar een soort van rondreis gepland. Mijn moeder vroeg me om mijn vader niet op de hoogte te brengen van haar plannen. Hij hoorde me namelijk elke keer uit en hij deed ook daadwerkelijk iets met de informatie die ik hem dan gaf: hij was inmiddels hard op weg naar een straatverbod. Ze was daarnaast inmiddels al in het bezit van een geheim telefoonnummer.

Bij mijn vader thuis voelde ik dat ouderwetse gevoel van het op vakantie gaan weer even. We zouden vroeg weggaan met gesmeerde bolletjes, pakjes drinken en alles wat erbij hoorde. En verder: de camping zag er echt heel leuk uit. Ik zou eindelijk weer eens wat tijd met mijn zus en broertje doorbrengen, want dat was toch echt wel heel erg lang geleden. 

In plaats van voorpret te hebben, werden de gesprekken alleen maar richting het onderwerp ‘haar’  geduwd. ‘Haar’ was mijn moeder. Inmiddels geen ‘mama’ meer genoemd, maar meestal weggezet als ‘die hoer’. Ze was zeker wel blij dat ze mij even kwijt was? Want als het aan haar had gelegen had ze het liefst geen één kind meer om zich heen gehad, gezien het gemak waarmee ze de andere twee aan de kant had gezet?

Ik probeerde mijn zus en broertje weer ervan te overtuigen dat mama ze zo miste, maar dat kwam niet aan. Er werd meteen geschermd met ‘brieven van advocaten’ en andere informatie die mijn vader blijkbaar bezat. Ze wisten niet wat ik dat jaar had gezien: een huilende moeder die haar kinderen niet meer zag en tegelijkertijd werd gestalkt door haar ex-man.

Ik werd inmiddels onderworpen aan iets wat op een officieel verhoor leek. Wat ging mijn moeder doen? Had ze plannen? Ze ging zeker lekker zonder mij weg met die viezerik? En hij zat maar met de kinderen, maar dat deed hij uit liefde! Hij hoefde niet zonder de kinderen weg, want hij deed alles voor ons, álles voor de kinderen. En al onze vrienden en buren? Wist ik wel hoe geweldig ze het vonden dat hij tenminste niet weg was gelopen van ons en dat hij als alleenstaande vader gewoon ging kamperen met ons? 

Nee. Dat wist ik niet. Ik vroeg me tegelijkertijd af of ze wisten dat hij ons stalkte. Dat hij mijn broer en zus alleen maar leugens vertelde. Dat hij mijn moeder belde nét voor de bezoekregeling en vertelde dat mijn broertje ziek was en dus niet kon komen. En dat hij mijn broertje vervolgens vertelde dat zij 'weer eens' had afgebeld. Of de vrienden en buren wisten dat hij me uitschold als niemand in de buurt was. Of ze wisten dat hij alles bij elkaar loog. Wisten ze dat?

Maar dat zei ik niet en onder druk vertelde ik dat onze moeder net als wij, de dag erna op vakantie ging. Inderdaad met haar vriend. Maar dat dat toch prima kon?

Er zat niet veel tijd tussen die uitgesproken zinnen en het pakken van mijn spullen door hem. Hij bracht mijn tentje, slaapzak en matje naar de auto en zei me dat ik plaats moest nemen in de auto. Niemand zei meer iets.

Voor haar huis gooide hij mijn spullen uit de auto en met woorden in de trant van: ‘ik met kinderen op vakantie, dan zij óók met kinderen op vakantie’, reed hij weer weg.

Rond een uur of tien die avond belde ik aan bij mijn moeder en zei ik dat ik niet meer mee mocht. Ze liet mij, de nieuwe tent, de nieuwe slaapzak en mijn nieuwe matje binnen.

De dag erna bracht mijn moeder me bij een oom en tante. Ik zou daar blijven en in de tussentijd zou mijn moeder een bootovertocht naar Engeland regelen, zodat ik na een week kon aanhaken bij haar en haar vriend.

En toen weer, wéér zat ík alleen. Mijn moeder zat met haar vriend in Engeland. Mijn vader, broertje en zus zaten op de camping in Luxemburg die ik van de plaatjes kende. 

En ik zat onder de rook van de hoogovens bij een lieve oom en tante die hun dagelijkse bezigheden hadden.

Ik had niks en voelde me eenzamer dan ooit. 


woensdag 5 januari 2022

Fietsen

 Mijn moeder en ik hadden ruzie. Mijn God geen idee meer waarover, maar ik vermoed dat ik de woorden van mijn vader tegen haar had gebruikt. Langs zijn huis was ik namelijk na schooltijd even gefietst. Dat deed ik wel vaker, het lag immers op de route. 

Elke keer als we ruzie hadden, gebruikte ik zijn woorden tegen haar, ik wist haar precies te raken. Ik was veertien en mijn leven stond compleet op zijn kop. De woorden die ik op haar afstootte, betroffen dan meestal ook iets in de trant van: ‘Het is jouw schuld dat jullie zijn gaan scheiden en je probeert papa helemaal kapot te maken met je advocaat!’ Of: ‘Vind je het gek dat *Joost en *Anouk je niet meer willen zien? Het komt allemaal door jou!!! Je moet blij zijn dat ík je nog wil zien! Anders ga ik daar wel wonen en dan heb je geen één kind meer!’

-Terwijl ik bij mijn vader maar alles aanhoorde en vaak weer als een mak lam vertrok, ging ik bij mijn moeder helemaal los.-

Dit keer was mijn moeder het meer dan zat en gaf ze aan dat ik dan maar bij mijn vader moest gaan wonen ‘als het daar allemaal zo goed was.’

Of het daar allemaal zo goed was, wist ik niet. Maar mijn zus en broertje mochten koeken pakken wanneer ze dat wilden en er stond altijd een spuitbus slagroom in de koelkast. Net als cola. En dat terwijl mijn moeder ons opvoedde met het idee dat één keer lekkers per dag voldoende was, we het altijd moesten vragen als we iets wilden en er alleen verse slagroom in huis was rondom verjaardagen en voor de trifle met Kerst. En cola? Dat was er alleen in het weekend. In dat opzicht was het bij mijn vader best goed, dacht ik

Nadat ik die ochtend al achttien kilometer naar school had gefietst vanuit Het Dorp waar ik woonde en ook weer terug had gefietst, moest ik nu weer terug naar De Stad. Vijftien kilometer. Mijn vaders huis was dichterbij dan mijn school.

Met mijn rugzak met schoolspullen van die dag nog op mijn rug fietste ik weer terug naar mijn oude huis. Ik legde de situatie in het kort uit: dat ik ruzie met mama had en of ik daar even kon logeren. ‘Nee’, was de reactie. Dat kon niet. Want ik wilde toch bij die hoer wonen? Dat was toch mijn keuze geweest? Nee, dan moest ik nu niet ineens van die keuze terugkomen.

Op mijn fiets vertrok ik. Geen idee waarheen ik moest. Geen smartphone in mijn bezit waarmee ik wat appjes kon versturen naar vriendinnen of naar de leraar die zo aardig was zijn telefoonnummer (van zijn vaste lijn natuurlijk) aan me te geven.

Ik fietste weer terug richting Het Dorp waar mijn moeder en ik woonden, maar ik fietste er voorbij. In de avond kwam ik aan in de volgende stad. Ik fietste langs een Mac Donalds en bestelde een Happy Meal. Maar toen moest ik weer gaan, want het stond best raar, vond ik, daar in een Mac Donalds aan de snelweg: een meisje van 14 alleen met haar rugzak. Omdat ik geen idee had wat te doen besloot ik verder te fietsen naar een stad die volgens de borden slechts 14 kilometer verderop lag. Maar eenmaal daar aangekomen wist ik wederom niet wat te doen. Na heel lang twijfelen, besloot ik de aardige leraar te bellen. Het zal een uurtje of negen, tien geweest zijn. Doodeng vond ik het toen ik zijn nummer draaide in de telefooncel; nadat ik er een kwartje in had gegooid. Wat zou hij voor me kunnen doen? Zou ik naar hem toe mogen fietsen? Zou hij me komen halen?

Zijn dochter nam op en ik vroeg of haar vader er was. Nee, hij was aan het sporten. Ik zal haar een ‘dankjewel’ gegeven hebben en hing op. Het was donker, maar ik stond in een verlichte telefooncel in een stad op de Veluwe. Ik zag de fietsborden die wezen naar de woonplaats van mijn opa en oma, maar wist dat ik daar niks te zoeken zou hebben: ze vonden altijd al dat mijn vader onder hún stand was getrouwd en hadden mijn moeder én mij inmiddels helemaal de rug toegekeerd.

Ik besloot weer te gaan fietsen en ik fietste dit keer de late avond en de nacht in. Ik had geen horloge en moest de tijd leren kennen door de kerken in de Veluwse dorpjes die ik doorfietste. Een gelukje! Er staan genoeg kerken op de Veluwe en ik was dus best goed op de hoogte op het gebied van tijd.

Terwijl ik op het fietspad langs de autoweg fietste vonden sommige vrachtwagenchauffeurs het nodig om naar me te toeteren. Verder waren de meeste stukken pikkedonker en ik werd verblind door tegemoetkomende auto’s en ik had het koud. En ik had dorst. Om de dorst tegen te gaan kocht ik bij een tankstation een flesje AA-drink. Ik was bang dat de verkoper er iets van zou vinden, maar er werd niets gevraagd en ik kon mijn fietstocht vervolgen.

Ik fietste maar weer door naar de stad waar mijn vader, broer en zus woonde. De stad waar mijn school stond. De stad waar ik alles had: mijn wielrenclub, mijn vrienden. De stad waar ik was opgegroeid. Maar nu voelde het onveilig. Het was inmiddels nacht en er was weinig te doen op straat en ik was zó moe en had het zó koud. Voor de verandering fietste ik maar weer door. Dit keer het centrum uit om naar een weiland te gaan waar ik laatst met wat kinderen uit de klas was geweest om te hangen tijdens een tussenuur. Na uren en uren fietsen viel ik in slaap aan de rand van het weiland. Bij het wakker worden wist ik de tijd wederom niet en ik fietste terug naar het centrum om op een kerkklok te kijken. Een tegenvaller. Het was nog maar twee uur en ik was dus een uur uit het centrum geweest en had dus misschien een half uur geslapen. Godverdomme. Ik zag een zwerver op een bankje slapen in het stadspark en besloot zijn voorbeeld te volgen. Doodsbang, ijskoud en vreselijk eenzaam.

Ook dat duurde kort en ik fietste naar de ochtend. Ik zag de stad ontwaken met krantenbezorgers en verpleegkundigen die van of naar het ziekenhuis reden. Ze kwamen allemaal uit een warm huis of ze gingen ernaartoe. En ik moest wachten tot mijn school openging.

Dat was rond half acht en ik haalde warme chocolademelk. En daarna nog één. 35 cent per stuk.

En toen kwam het onvermijdelijke: ik moest elk uur uit gaan leggen waarom ik niet de juiste boeken bij me had en vertelde toen de waarheid aan de leraar van het telefoonnummer.

Een paar uur later werd ik uit de klas gehaald en overgedragen aan iemand van het ‘IJG’. De Instelling voor Jeugd en Gezin. In een kamertje werd me verteld dat ik naar een crisispleeggezin zou gaan. Een woord, crisispleeggezin, dat ik tot dan toe nog niet kende.