woensdag 18 mei 2016

mijn eerste half uur van mijn opname


Ik word opgehaald door een verpleegkundige en ik wil dat mijn man weggaat. Mijn schaamte is te groot. Hij huilt en knuffelt en zoent me. Ik doe niks terug. Ik kan niet meer.

Met pasjes gaan deuren open, we lopen rechtstreeks door naar de ruimte die mijn kamer zal worden. Er wordt me uitgelegd dat ik vanmiddag door een arts gekeurd word én door een psychiater word gezien. Wat een onzin. Dat is wat ik denk bij het horen van die woorden. Ik ben normaler dan iedereen hier en ik ben alleen voor mijn rust. Niet voor artsen. Niet voor psychiaters. Ik kom gewoon even uitrusten.

De verpleegkundige zegt dat ik mijn spullen kan uitpakken en dat hij me zo komt ophalen voor uitleg van het één en ander. Het zal wel.

Ik heb een kamer met een eigen badkamer en toilet. Naast een bed staat er ook nog een tafeltje met een stoel. Het is net een hotelkamer, maar dan veel minder gezellig: de prullenbak is gebutst, her en der zitten er plekken op de muren en aan de muren hangt verder niks. Naast dat ik een eigen kamer heb, heb ik blijkbaar óók een zeer luidruchtige buurman. Ik hoor een man schreeuwen, roepen, gillen, en héél hard met deuren smijten. Ik hoor een vrouw gillen dat ze zich niet laat bedreigen. Ze gilt nog veel meer, maar ik kan niet alles goed verstaan van wat ze zegt. Van hem dan weer wel. Het gaat niet goed met hem, denk ik nog. Dat vindt de verpleging blijkbaar ook, want ze proberen hem rustig te krijgen. Na een minuut of tien hoor ik een vrouw zeggen: ik ben de psychiater, kan je even met me praten? Ik hoor aan de dreunen en het bonken van spullen tegen een muur of grond dat hij daar momenteel niet zo op zit te wachten. Ik hoor méér stemmen, meer geloop, maar ik hoor geen geroep en gegil meer.

Hij is afgevoerd.

Ik ben nu een half uur binnen. Opgenomen om even tot rust te komen zónder een gezin met vier kinderen. En zo iemand, zoals ik, die toch eigenlijk niks mankeert, behalve dat dan wat ‘ze’ een ernstige depressie noemen, zit hier tussen gillende, krijsende mensen in een gekkenhuis. Iedereen hoort hier, maar ik zeker niet. En dan willen ze dat ík vandaag nog door een ‘psychiater word gezien’.

Het moet niet gekker worden.

zaterdag 14 mei 2016

Open zijn over psychische aandoeningen




Het lijkt op Twitter erop dat het heel normaal is dat je uitkomt voor je psychische klachten. Zeker als je, zoals ik doe, voornamelijk GGZ-instellingen, GGZ- cliënten, psychologen en psychiaters volgt. 

Je leest het ene blog na de andere tweet. Blogs over specifieke onderwerpen als ‘uitkomen voor je psychosegevoeligheid' tot tweets als ‘ik ben weer angstig, niemand wil me en ik wil niet meer leven’. 

Stigma op psychische aandoeningen wordt aangepakt, nieuwsberichten over psychisch verwarde mensen worden gedeeld, onderzoeken die gedaan zijn m.b.t. psychische stoornissen, ik lees van alles, op Twitter. 
 
Doordat ik zelf sinds een jaar te maken heb met een depressie, terwijl ik daarvoor niet ‘aan psychische klachten deed’, raken de onderwerpen me. En nu er bekend is dat ik waarschijnlijk aan chronische PTSS lijd, vind ik berichten over EMDR en trauma’s ineens óók interessant. Ik tweet er zelf ook wel op los. Op goede dagen dan, want anders komt er niks uit me. Ik probeer niet te tweeten hoe ik me op een bepaald moment voel: daar schiet niemand wat mee op. Ik tweet soms over ‘dingen’ uit de GGZ die maanden geleden zijn voorgevallen. 

Ik probeer het ook luchtig -anderen noemen het cynisch of sarcastisch trouwens- te houden.

Maar goed. Dat is mijn leven op Twitter. Ik ben er open, eerlijk en duidelijk over mijn heden en verleden. Een enkeling die me volgt, kent me privé. Vriendinnetjes van mijn dochters heb ik uit voorzorg verwijderd uit mijn volglijst. De mensen die me kennen zullen soms verbaasd zijn, vermoed ik: 'zet ze dat allemaal op Twitter?'

En dat is hem nu precies. Op Twitter en op mijn blog ben ik eerlijk over ‘dit soort dingen’. Ik krijg reacties uit de GGZ-hoek, meestal begripvolle. 

De bekenden die me volgen, kijken me nauwelijks meer aan op straat. Dit soort dingen horen volgens hen niet op Twitter. Maar, zo lijkt het dus, zéker niet op straat. Mensen die me kennen en ‘iets’ weten van mijn afgelopen jaar mijden me vaak, of ze beginnen, bijna manisch, (ik associeer inmiddels álles met psychiatrische ziektebeelden) over hun kinderen te praten. Een enkeling is oprecht en geïnteresseerd, zoals ik steeds ook nog ben naar anderen toe. Het draait echt niet alleen op mij.

En ik heb het geprobeerd hoor: mijn verhalen op Psychosenet gedeeld op mijn Facebook. En mensen eerlijk verteld over mijn opnames op een PAAZ en in Zuid-Limburg. Maar als je dan op Facebook 11 ‘likes’ of reacties krijgt op je ervaringsverhalen tegenover 56 likes bij het bericht ‘ons pleegdochtertje wordt vandaag 3’, is het wel weer duidelijk hoe het zit. Leuke dingen deel je. Zware dingen niet. Die hou je voor je. In je huis.

Het lijkt zo normaal: open zijn over je psychische klachten, maar er is nog veel werk te verzetten om het taboe eraf te krijgen. Voor nu ben ik dan vooral open op Twitter: het is een begin.

dinsdag 10 mei 2016

voor de eerste keer naar een psychiater



stukje. Na de psycholoog, kwam de psychiater.

Ik schaam me kapot. Ik ben niet iemand voor een psychiater. Ik ben iemand voor een psycholoog. Ik vraag me af wat voor werk een psychiater eigenlijk doet. Gekken beoordelen? Medicatie voorschrijven? Verder kom ik niet. Ik heb hier geen zin in.


Hij vraagt me hoe het gaat. Ik geef aan dat het ‘dus niet zo goed gaat, want ik zit hier’.

‘Waarvoor ben je hier?’ wil de man weten. Ik vraag me af of het een quiz wordt. ‘Nou ja, voor dit dus.
’Wat is dit? 
Zucht… ’Mijn overspannenheid, die jullie een depressie noemen’. 
‘Jij vindt zelf niet dat je een depressie hebt?’ Nee, een depressie is erger. En wie beoordeelt dat ik een depressie heb? Dat is ook zomaar uit de lucht komen vallen in een gesprek’. 


Hij zucht en pakt er een klein dik boek bij. ‘Ik zal even de beschrijving van een depressie erbij pakken en dan kan ik hem voor je vaststellen als je wilt.’
 
Natuurlijk komt eruit dat ik een depressie heb. En hij gaat verder: ‘depressie is een ziekte, een ziekte die ook weer kan genezen.’ 
Ik lach schamper: hoe ik er nu bijzit is geen ziekte. Ik heb dit zelf veroorzaakt en met behulp van een aantal gesprekken, zal ik wel weer normaal doen. Hij vraagt me of het hebben van longkanker na jaren te hebben gerookt ook geen ziekte is, want dat heeft iemand ook veroorzaakt en, zo vraagt hij, het hebben van diabetes type 2, na veel te lang slecht eten: is dat ook geen ziekte? 
Ik moet die man gelijk geven dat dat wél ziektes zijn. Maar dat zijn aantoonbare ziektes. En het zijn lichamelijke ziektes. Dat zijn normale ziektes. Ziektes die erkend worden, tenminste door mij.
Ik ben niet ziek in mijn hoofd. Ik ben gewoon wat overspannen.

zondag 1 mei 2016

kinderen en rouw



Stukje uit mijn boek dat nog lang niet klaar is:

Op de dag van de uitvaart word ik wakker gemaakt door twee stralende meisjes met een grote rode envelop. Ik maak hem open en lees ‘Happy Valentine’s Day! Met daarbij de woorden ‘lieve papa en mama, we hopen dat jullie ondanks de crematie van XXX, toch nog een heel leuke Valentijnsdag hebben’.